H. Robert Horvitz Amerikaanse bioloog
H. Robert Horvitz Amerikaanse bioloog
Anonim

H. Robert Horvitz, (geboren op 8 mei 1947, Chicago, Illinois, VS), Amerikaanse bioloog die samen met Sydney Brenner en John E. Sulston in 2002 de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde won voor hun ontdekkingen over hoe genen weefsel reguleren en orgaanontwikkeling via een sleutelmechanisme dat geprogrammeerde celdood of apoptose wordt genoemd.

Quiz

Beroemde Amerikaanse gezichten: feit of fictie?

Clarence Darrow was een beroemde aanklager uit de 19e eeuw.

Horvitz behaalde een BA (1972) en een Ph.D. (1974) van de Harvard University. In 1978, na een periode bij Brenner bij de Medical Research Council in Engeland, verhuisde hij naar het Massachusetts Institute of Technology, waar hij in 1986 hoogleraar werd.

In de jaren zeventig begon Horvitz met zijn prijswinnende werk aan geprogrammeerde celdood, een proces dat essentieel is voor de normale ontwikkeling bij alle dieren. Tijdens de foetale ontwikkeling van mensen moeten enorme aantallen cellen worden geëlimineerd naarmate lichaamsstructuren ontstaan. Zo programmeert geprogrammeerde celdood de vingers en tenen door weefsel te verwijderen dat oorspronkelijk tussen de cijfers aanwezig was. Evenzo verwijdert het overtollige zenuwcellen die zijn geproduceerd tijdens de vroege ontwikkeling van de hersenen. Bij een typische volwassen mens ontwikkelen zich elke dag ongeveer een biljoen nieuwe cellen; een vergelijkbaar aantal moet worden geëlimineerd om de gezondheid te behouden en te voorkomen dat het lichaam overgroeid raakt met overtollige cellen.

Horvitz's onderzoek was gericht op het bepalen of een specifiek genetisch programma celdood regelt. Zijn studies concentreerden zich op de nematode Caenorhabditis elegans, een bijna microscopische bodemworm die door Brenner was geïdentificeerd als een ideaal organisme om geprogrammeerde celdood te bestuderen. In 1986 rapporteerde Horvitz de eerste twee 'doodsgenen', ced-3 en ced-4, die deelnemen aan het celdodingsproces. Later toonde hij aan dat een ander gen, ced-9, beschermt tegen celdood door interactie met ced-3 en ced-4. Horvitz stelde ook vast dat mensen een tegenhanger van het ced-3-gen hebben. Wetenschappers ontdekten later dat de meeste genen die betrokken zijn bij het beheersen van geprogrammeerde celdood bij C. elegans tegenhangers hebben bij mensen. Dergelijke kennis over geprogrammeerde celdood heeft bijgedragen tot belangrijke vooruitgang, niet alleen in de ontwikkelingsbiologie, maar ook in de geneeskunde, vooral met betrekking tot kankerbehandelingen.